COVERINTERVIEW RIANNE LETSCHERT: ‘IK LUISTER GRAAG NAAR KRITIEK, MAAR IK VERZET ME TEGEN GEZEUR’

Ze is 39 jaar en nu al rector magnificus van de Universiteit Maastricht. Rianne Letschert is vast van plan bij de inhoud te blijven. ‘Als Mark Rutte een ochtend in de week kan lesgeven, kan ik dat toch ook?’

Het bezoek voor Rianne is gearriveerd,’ kondigt de telefoniste mijn komst aan. Simpel bij haar voornaam, zo hebben haar nieuwe collega’s van de Universiteit Maastricht haar leren kennen. Rianne Letschert is per 1 september aangetreden als rector magnificus. Gedurende het gesprek zal ze bekennen dat ze het ‘reuzespannend’ vindt om de universiteit te besturen. Ze is de jongste vrouwelijke rector ooit, maar ze heeft het blijkbaar niet nodig om haar gezag af te dwingen door zich te laten vousvoyeren. Vroegoud is ze allerminst. Charmant, ontwapenend en wars van dikdoenerij; wie haar ontmoet, merkt ogenblikkelijk dat ze net zo makkelijk een gesprek aanknoopt met de buurvrouw in haar woonplaats Stiphout als met haar 65-jarige voorganger, de econoom Luc Soete, die met pensioen is gegaan.

Jong als ze is, heeft ze al een dijk van een carrière achter de rug. Letschert studeerde internationaal en Europees recht aan de Tilburg Universiteit. Ze promoveerde er op een proefschrift waarin ze tot de conclusie kwam dat internationale instanties onvoldoende kunnen betekenen voor nationale minderheden. Op haar 35ste werd ze in Tilburg hoogleraar victimologie en internationaal recht. Ook was ze voorzitter van de Jonge Akademie, een platform van vijftig topwetenschappers onder de 45 jaar.

Het was de bedoeling dat Letschert decaan zou worden van de Tilburgse rechtenfaculteit, in april was ze aangesteld. Het plan was om daarvóór met haar man Rob, zoon Joep van 9 en dochter Julia van 5 door Azië te trekken. ‘Zes weken zou ik niet werken. Ik had de kinderen al gevraagd wat zij leuk zouden vinden om te zien op reis.’ Maar toen kwam er een telefoontje uit Maastricht. Er komen soms bootjes langs waarin je wel of niet kunt stappen, zei iemand eens tegen haar. ‘Het rectoraat was zo’n bootje dat ik niet aan me voorbij kon laten gaan. Mensen denken wel dat ik aan carrièreplanning doe, dat ik precies weet waar ik naartoe wil. Maar zo is het nooit gegaan.’

De toekomst is ongewis, daar weet ze inmiddels het nodige van. Haar formele afscheid in Tilburg was net achter de rug, toen haar vader begin juni ineens werd getroffen door een herseninfarct. ‘Niemand had het zien aankomen. Hij is 67, nog relatief jong, is altijd erg sportief geweest. Het was een enorme schok.’ Letschert veegde haar agenda leeg en trok met haar gezin in een vakantiehuisje nabij het revalidatiecentrum waar haar vader verblijft. Ze wil dichtbij hem zijn, is nauw betrokken bij zijn revalidatie. ‘Het is afwachten hoe hij zich herstelt. Maar hij is een optimistisch mens, gelukkig ook in deze situatie.’

Ze heeft de optimistische aard van haar vader.

Ondanks de zorgen om zijn gezondheid praat ze vol vuur over haar nieuwe baan. Dat is geen kwestie van gevoelens verdringen. Ze heeft een hechte band met haar ouders, is bewust bij ze in de buurt gaan wonen omdat haar moeder haar kinderen geregeld opvangt. Maar ze is, zegt ze zelf, iemand die werk en privé goed kan scheiden. Ze kan haar thuissituatie op haar werk loslaten en kampt niet met schuldgevoelens omdat ze haar kinderen onvoldoende zou zien.

Omgekeerd heeft ze ook geen behoefte om met familie en vrienden uitvoerig te praten over wetenschappelijke k ­ westies. Hardlopen is favoriet om haar hoofd leeg te maken. ‘Mijn zondagochtendloop is heilig. Het is het enige moment van de week dat ik alleen ben, ik loop met een flinke beat in mijn oren.’ Ze traint voor de marathon in Barcelona in maart, maar ze twijfelt of ze straks de discipline kan opbrengen om ­­’s ochtends om zes uur op te staan, om te trainen voor ze naar Maastricht afreist. ‘Als het me

Lukt om mijn trainingsschema in mijn werkagenda in te plannen, dan zou dat al een overwinning zijn.’

Alle ellende die ze tijdens haar onderzoeken naar internationale slachtoffers van geweld en terrorisme tegenkomt, verwerkt ze het liefst in haar eentje. ‘Mensen vragen me wel naar de slachtoffers van de genocide in bijvoorbeeld Rwanda. Begrijpelijk dat ze nieuwsgierig zijn, maar ik heb niet altijd zin om daarover te praten. Ik ben blij als het eens over iets anders kan gaan.’

Dat ze rechten ging studeren, was helemaal haar eigen keuze. Ze was de eerste van de familie die ging studeren, hoewel haar vader een voorbeeld is. Hij was directeur van een grote, multiculturele stichting en omdat ze zijn belangstelling voor maatschappelijke vraagstukken deelt, was ze van plan om iets met ontwikkelingswerk of kinderrechten te gaan doen. Aan een universitaire loopbaan had ze nooit gedacht.

Lachend: ‘Ik wist niet eens wat een aio was.’

Haar promotieonderzoek deed ze naar de ambitie van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Organisatie van Veiligheid en Samenwerking (OVSE) om de rechtspositie van nationale minderheden te beschermen. De conclusie van het onderzoek luidde dat bijvoorbeeld Albanezen, die in nieuwe landen als Kosovo en M ­ acedonië een nationale minderheid zijn, weinig baat hebben bij de bemoeienis van de diverse internationale organisaties die zelden op één lijn zitten. Diplomaat Max van der Stoel was een van haar co-promotoren. Ze roemt de voormalige Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden van de OVSE, die in 2011 overleed, als een van haar leermeesters.

Victimologie, de wetenschap die het slachtoffer bestudeert, is een betrekkelijk jong vakgebied, waar Nederland in voorop loopt. Toen Letscherts promotor haar voorstelde aan de oprichter van het Internationale Victimologie Instituut (Intervict) bleek dat een schot in de roos. Inmiddels behoort Letschert tot de wereldtop. Naast hoogleraar werd ze ook ­directeur van Intervict.

‘Ik luister graag naar kritiek, maar ik verzet me tegen gezeur’

Waarom ben je als victimoloog goed op je plek?

‘Ik denk dat het een combinatie is van mijn wetenschappelijke behoefte naar analyse en onderbouwing, en van mijn gevoel voor rechtvaardigheid.’

Je reisde naar Libanon, Pakistan en Rwanda voor onderzoek naar slachtoffers van grootschalige mensenrechtenschendingen en genocide. Wat drijft jou ertoe naar voormalige internationale brandhaarden te gaan waar het niet altijd veilig is?

‘Dat brengt mijn vakgebied nu eenmaal met zich mee.

Voor de mensen in post-conflictgebieden is het ook niet altijd veilig. Het is mijn ervaring dat het dagelijkse leven ter plekke vaak veel normaler is dan wij hier denken. Bovendien vind ik eigenlijk dat je geen uitspraken kunt doen als wetenschapper over een land als je er zelf niet bent geweest. Maar sinds ik kinderen heb, ben ik wel voorzichtiger. Ik weeg zorgvuldig af of de risico’s acceptabel zijn.’

Maar veldwerk is noodzakelijk?

‘Inderdaad. Overlevenden van genocide en andere misdrijven ontmoeten en interviewen, en de context van de landen zelf begrijpen, is een van pijlers waarop mijn werk rust. Ik heb weleens gezegd dat ik geen copy-paste-wetenschapper wil worden die zichzelf telkens herhaalt omdat nieuwe data en inzichten ontbreken.

Overigens vind ik reizen een van de leuke aspecten van mijn werk. Het is boeiend om te ervaren dat je je thuis kunt voelen in een andere cultuur. Het doet mij ook veel om te zien dat mensen die de vreselijkste dingen hebben meegemaakt, toch enorme veerkracht hebben om door te gaan. Ik ben ambassadeur van de stichting Mukomeze, die opkomt voor de behoeften van vrouwelijke overlevenden van seksueel geweld, gepleegd tijdens de genocide van 1994 in Rwanda. Als ik me vergelijk met deze ­Afrikaanse vrouwen die zwanger raakten door verkrachting, aan hiv lijden en soms ook nog voor de kinderen van hun overleden zus zorgen, dan besef ik hoe goed ik het heb.

Ik heb weleens geroepen dat iedere Nederlandse scholier een verplichte stage zou moeten lopen in een naoorlogs gebied. Je hoort geregeld van jongeren dat zij overal ‘recht op hebben’, maar we weten niet half hoe bevoorrecht we zijn.’

Heb jij een missie?

‘Bij mijn nieuwste onderzoeksproject gaat het om de vraag of strafprocedures tegemoet kunnen komen aan de menselijke behoefte aan genoegdoening. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd het Tribunaal van Neurenberg ingericht om nazimisdadigers te berechten. Sindsdien is er veel meer aandacht voor de positie van slachtoffers van oorlogen en mensenrechtenschendingen. Met deze tribunalen wil de internationale gemeenschap uitstralen: wij accepteren geen rechteloosheid. Maar hoe goedbedoeld ook, ik wil weten: komen deze tribunalen eigenlijk wel tegemoet aan de behoeften van de slachtoffers?

We hebben de hypothese geformuleerd dat een tribunaal ook polariserend kan werken in een samenleving. Als die klopt, is het de vraag of we wel moeten doorgaan met deze rechtsprocedures, want ze kosten handenvol geld. Zou dat niet op een betere manier besteed kunnen worden aan slachtofferherstel?’

Voor een gedreven onderzoeker naar slachtoffers van internationale misdrijven en terrorisme, lijkt het een reusachtige stap om over te schakelen naar het fulltime bestuur van een beschutte universiteit in Limburg.

‘Ik wil geen copy-pastewetenschapper worden die zichzelf telkens herhaalt’

‘Oh, maar ik ga niet helemaal stoppen met onderzoek.

De VIDI-beurs van NWO, om onderzoek te doen naar de vier internationale staftribunalen en mensenrechtenhoven die een duidelijk mandaat hebben om iets voor slachtoffers te doen, loopt nog vier jaar. De casestudies van dit onderzoek spelen zich af in C ­ ongo, Cambodja, Suriname en Cyprus. Ik wil de onderzoeksgroep aan de Tilburgse universiteit, waarmee ik de VIDI-beurs heb binnengehaald, niet in de steek laten, al zal mijn rol beduidend kleiner worden.

Ik wil zelf ook naar Congo om een deel van de case­study op te zetten, daar heb ik naast het rectoraat ruimte voor gevraagd. Ik blijf ook adviseur van het Libanon Tribunaal in Leidschendam, dat opkomt voor de slachtoffers van de bomaanslag in Beiroet in 2005, waarbij de voormalige Libanese president Hariri omkwam. Ik begeleid ook nog enkele promovendi bij het schrijven van hun proefschrift. En ik blijf onderwijs geven. Als Mark Rutte een ochtend in de week kan lesgeven, moet een rector dat toch ook kunnen?’

Vrouwen deinzen over het algemeen vaker terug voor bestuurlijke functies dan mannen omdat zij de inhoud van hun werk niet los willen laten.

Ben jij een uitzondering?

‘Nou, ik hoop dat besturen niet alleen over vorm en procedures gaat. Het moet juist ook over de inhoud gaan: onderwijs en onderzoek. De kwaliteit van het probleemgestuurde onderwijs waarmee Maastricht zich onderscheidt, de thema’s van het wetenschappelijk onderzoek waarop je de focus legt, dat zijn inhoudelijk strategische keuzes waarmee je je als universiteit kunt profileren.’

Denk je dat je verschil kunt maken?

‘Ik zie een universiteit als een soort laboratorium van de toekomst, waar wordt nagedacht over alle mogelijke vraagstukken. Of het nu gaat over de kosten van de zorg, de vluchtelingenproblematiek of voedseltechnologie; we staan voor grote maatschappelijke problemen waar de wetenschap mede antwoord op kan geven. En intern: wat betekent de steeds v ­ erdergaande digitalisering voor ons huidige onderwijsaanbod?

Zoals iedere sector staat ook de wetenschap onder druk en zijn de financiële middelen niet onbeperkt. Je kunt cynisch zeggen dat alles minder wordt, maar ik kies ervoor om iets te doen. Het besturen beschouw ik als een verantwoordelijkheid, als een maatschappelijke bijdrage. Als ik niet had gedacht dat ik verschil kon maken, had ik geen ja gezegd.’

Er wordt veel geklaagd op universiteiten.

‘Ik luister graag naar kritiek, maar ik verzet me tegen gezeur. Dit is een zeer geprivilegieerde sector, waar je betaald wordt om na te denken.’

Het commentaar uit de academische wereld is nodeloos?

‘Ik ontken niet dat veel van mensen wordt gevraagd, zeker in vergelijking met vroeger. Er moeten meer externe fondsen geworven worden, er is een enorme publicatiedruk, we moeten valoriseren, en dat naast onderwijzen. Schrijven van artikelen gebeurt vaak noodgedwongen in de avonduren, dat doe ik zelf ook.

Daarnaast heerst er veel onzekerheid, omdat er te weinig banen zijn voor te veel mensen. Er lijkt een gewoonte te ontstaan om tijdelijke contracten te geven, met name aan junior docenten en onderzoekers. Dan wordt gezegd: ga maar even een half jaartje aan een andere universiteit werken en kom dan maar terug. Ik vind dat slecht voor de continuïteit. Een docent moet een voorbeeldfiguur kunnen zijn. In het strategisch plan van Maastricht is vastgelegd dat we zo niet met ons personeel willen omgaan. We moeten ook oppassen voor een braindrain. De grootste talenten dreigen weg te gaan omdat ze in andere landen veel grotere onderzoeksbudgetten krijgen, ik heb dat al eens zien gebeuren.’

‘Ik beschouw het besturen als een bijdrage aan de maatschappij’

Valt het tij nog te keren?

‘Het hangt ervan af welke keuzes je maakt. Voor een docent die tijdelijk weg moet, moet je een vervanger inhuren en opnieuw inwerken. Het is maar de vraag hoeveel kosten je daarmee bespaart. Wij zijn zelf verantwoordelijk voor het systeem. Niet alles wordt in Den Haag of Brussel bepaald. Ik vind het soms iets te makkelijk om te zeggen: zo gaat het nu eenmaal. Ook lijkt het alsof iedereen steeds meer door dezelfde mal moet en op alle vlakken moet excelleren. Maar de één is nu eenmaal beter in publiekslezingen geven, een ander in promovendi begeleiden. Wetenschap beoefenen is geen individuele bezigheid, het is teamwerk. Je zou teams in de breedte kunnen beoordelen, daar kun je als universiteitsbestuur een verschil maken. Ik ben erg voor diversiteit en mensen beoordelen op hun specifieke talenten en inbreng in het grotere geheel.’

Letschert heeft goede herinneringen aan haar eigen studententijd. Geboren in Doetinchem, met één oudere broer, verhuisde ze op haar 10de naar Stiphout bij Helmond vanwege het werk van haar vader. Van huis uit zijn haar ouders katholiek, maar anders dan haar grootvader van vaders zijde, zijn ze niet actief gelovig. Haar vader was ’s avonds veel van huis omdat hij in talloze besturen zat. Haar moeder was huisvrouw. Zij ging na haar huwelijk naar de moedermavo. Toen beide kinderen op de middelbare school zaten, werd ze secretaresse. Ze stopte weer met werken, toen ze voor haar kleinkinderen ging zorgen. Letschert heeft aan haar moeder gevraagd of ze een eigen loopbaan geambieerd zou hebben, maar ze zei: “Rianne, ik ben harstikke trots op je, maar ik zou het zelf nooit zo gewild hebben.”

Behalve in Tilburg studeerde Letschert in Montpellier. Dat studiejaar in Frankijk noemt ze ‘enorm vormend’. Het opende voor haar de wereld. Toen ze vlak na haar studie Rob onmoette, bedrijfsleider in het café waar zij solliciteerde, bleek reizen een gemeenschappelijke passie. Van maanden de wereld rondreizen waarvan ze droomden, is het tot hun spijt nog niet gekomen. Maar een paar jaar geleden, en inmiddels twee kinderen rijker, woonden ze zeven maanden op een berg in the middle of nowhere in Spanje. Letschert had een sabbatical om aan een boek te schrijven. Rob, organisator van evenementen en festivals, reisde af en toe op en neer naar Nederland.

Veel mannen verdragen het niet om geen kostwinner te zijn.

‘Rob heeft daar geen last van. Toen ik promovenda was, verdiende hij meer. Misschien ligt de rolverdeling in de toekomst wel weer anders. Rob gunt mij ontzettend veel, maar ik hem ook. Hij is nu twee weken weg voor zijn werk en dan maak ook ik geen bezwaren.’

Hoe belangrijk is de steun van je partner bij jouw loopbaan.

‘Ontzettend belangrijk. Ik zie wel bij vriendinnen dat het veel lastiger is als beide partners carrière maken. Toen we in Spanje woonden, ging onze zoon Joep iedere dag van negen tot vijf naar school, hij sportte en ’s middags kreeg hij een warme maaltijd. In Nederland is de opvang nog niet zo goed geregeld dat je beiden met een gerust gevoel fulltime kunt werken.’

Het is een bekend gegeven: met 17 procent vrouwelijke hoogleraren bungelt Nederland al jaren onderaan de internationale ranglijsten. Hoe kan dat toch?

‘Er zijn inmiddels veel vrouwelijke promovenda en met het aandeel universitaire docenten zit het ook goed. Maar bij de doorstroom van universitair hoofddocenten en hoogleraren stagneert het.’

Ben jij voor een quotumregeling?

‘Ik vond quota altijd iets voor vissen, maar ik kom daar toch op terug. Als we doorgaan in dit tempo is het percentage vrouwelijke hoogleraren pas in 2080 gelijk aan mannen, heb ik me laten vertellen. Daar word ik heel onrustig van.’

‘Ik vond quota altijd iets voor vissen, maar ik kom daar toch op terug’

Hoe verklaar jij dat er zo weinig vrouwen hoogleraar worden?

‘Het is een complex van factoren. Ten eerste zijn er vrouwen die er zelf niet voor kiezen, die willen graag parttime werken en dan maak je nu eenmaal minder snel carrière. Het kunnen maken van eigen keuzes vind ik belangrijk. Maar wat je ook ziet, is dat voor vrouwen nogal eens impliciet wordt ingevuld dat zij niet zouden willen. Om mezelf als voorbeeld te nemen: ik hoorde eens dat men in de veronderstelling was geweest dat ik geen interesse had in een promotie naar een andere functie elders, omdat ik niet zou willen verhuizen met een jong gezin. Mij was nooit iets gevraagd. Volkomen bizar. Maar toen dacht ik wel: aha, zo werkt dat dus.

En dan zijn er ook vrouwelijke onderzoekers die in de wacht staan omdat het te duur zou zijn om ze hoogleraar te maken. Ik ken zo vijf vrouwen die voor een professoraat in aanmerking komen, maar die door een decaan of afdelingshoofd worden tegengehouden met als argument: het financiële plaatje. Mannen accepteren dat minder snel; die gaan onderhandelen of ze vertrekken als het te lang duurt.’

Zo bezien is het een wonder dat het jou gelukt is.

‘Ik heb wel keihard gewerkt, hoor. Het zijn overigens niet altijd vrouwen die je steunen. In mijn carrière zijn het vaak mannen geweest die me kansen hebben gegeven en me mee omhoog trokken.’

Door Alies Pegtel

%d bloggers liken dit: