“Een vrouw die aan politiek zou doen! Maar daar heeft de vrouw immers geen verstand van!”
“Een vrouw die aan politiek zou doen! Maar daar heeft de vrouw immers geen verstand van!” Dat schreven Aletta Jacobs en Frederike S. Van Balen-Klaar in hun boek Vrouwenkiesrecht uit 1913, waarin ze fel pleitten voor kiesrecht voor vrouwen. De strijd voor vrouwenkiesrecht stuitte op flink wat weerstand. Op de dag waarop het honderd jaar geleden is dat vrouwen passief kiesrecht kregen bekijken we wat volgens de auteurs precies de argumenten tégen vrouwenkiesrecht waren.
De auteurs leggen in het boek uit waarom het verkrijgen van kiesrecht niet alleen goed zou zijn voor de ontwikkeling en het welzijn van vrouwen zelf, ook de maatschappij zal er profijt van hebben. De argumenten tegen vrouwenkiesrecht vegen Jacobs en Van Balen-Klaar resoluut van tafel.
“Een vrouw die aan politiek zou doen! Maar daar heeft de vrouw immers geen verstand van!”
Alsof mannen bij hun geboorte al verstand hebben van politiek. “Men vergat daarbij te bedenken dat ook de man niet als politicus wordt geboren. Voedde men het meisje evenals den jongen man op tot staatsburger(es), zij zou evengoed verstand krijgen van politiek, zoals zij thans ook wel verstand krijgt van talen, van boekhouden, van geschiedenis enz. enz., zaken die men haar vroeger evenmin leerde “omdat zij een meisje was.”
“De mannen hebben de geschiedenis gemaakt, niet de vrouwen. Daarom moeten de mannen de wetten maken en de leiding in handen houden.”
Logisch dat de vrouwen in de geschiedenis minder hebben gepresteerd in onder meer de wetenschap en de kunst dan mannen. Pas als mannen en vrouwen dezelfde mogelijkheden krijgen om onderwijs te volgen en zich te ontwikkelen kunnen we pas bekijken ‘aan welke zijde men het grootste intellect heeft gevonden.’
“Maar de vrouw is te goed voor de politiek”
De zuivere, idyllische vrouw moet niet worden besmet door de vuile spelletjes in de politiek. Onzin, vinden de auteurs. “Vanwaar die vrees om de vrouw vuil werk te laten doen, onder voorwendsel dat zij er te goed voor is?” Ook in het huishouden doet ze toch zeker wat in het belang van anderen is en wat er nu eenmaal gedaan moet worden, ook als dat moeilijk of vuil werk is. Nou dan.
“Gaat de vrouw mee-kiezen, dan wordt zij uithuizig; zij verwaarloost dan haar kinderen en verzuimt haar huishoudelijke plichten.”
De vrouw heeft helemaal geen tijd voor politiek, “immers het gezin eischt al haar krachten”. Ook onzin natuurlijk, vinden Jacobs en Van Balen-Klaar. Mannen lukt het toch zeker ook om tijd te vinden om hun kiesrecht uit te oefenen? “Zou de uitoefening van het kiesrecht en al wat daarmee verband houdt, nu werkelijk zóóveel beslag op haar tijd leggen, zóó haar denken en haar geheele wezen vervullen, dat zij alle andere plichten daarvoor zou moeten verzuimen? De mannen hebben toch immers óók hun betrekking, hun beroep, hun zaken, en nog nimmer is gebleken dat zij die niet konden behartigen en daarbij tòch hun kiesplicht naar behooren waarnemen.”
“Het geven van het kiesrecht aan de gehuwde vrouw zou hierop neerkomen, dat de man dan 2 stemmen had”
Want een vrouw die trouwt gaat helemaal op in haar man en heeft geen eigen persoonlijkheid meer. En omdat ze als getrouwde vrouw dezelfde mening heeft als haar man, zou de man eigenlijk een dubbele stem hebben. “Wonderlijk toch, dat daarbij dan als vanzelf sprekend de vrouw wordt geëlimineerd!” Bovendien, merken de auteurs fijntjes op, ook vaders en zoons hebben vaak dezelfde mening, maar daarom nemen we de zoons hun stemrecht nog niet af.
“Als ze kiesrecht wil, dan moet ze ook maar soldaat worden”
“Alsof kiesrecht ooit eenig verband had gehouden met dienstplicht!” Eerder waren het alleen de welgestelden die mochten stemmen, en die kochten allemaal hun dienstplicht af. En trouwens, beargumenteren de auteurs, men neemt toch ook het stemrecht niet af van de mannen die hun dienstplicht niet vervullen?
Het volledige pleidooi ‘Vrouwenkiesrecht’ van Aletta Jacobs en Frederike S. van Balen-Klaar is hier te lezen.