Jezidi-vrouw Sarab 9 jaar na de genocide: ‘Het doel van IS was vrouwen kapot te maken’

Foto: Mona van den Berg

Het is ruim negen jaar geleden dat IS-strijders de Noord-Iraakse provincie Sinjar binnenvielen en genocide pleegden op de Jezidi’s. Eerder dit jaar bracht de Nederlands-Koerdische filmmaker Reber Dosky zijn documentaire ‘Daughters of the Sun’ uit. Daarin portretteert hij Jezidi-vrouwen die bevrijd zijn uit IS-slavernij. Opzij sprak met drie van hen.

DOOR RENATE VAN DER ZEE

Sarab (20): “Ik was elf jaar oud toen IS mij samen met mijn twee zussen ontvoerde. We hadden ons verstopt, maar onze Arabische buren hebben ons verraden. Dat waren mensen met wie we samen aten, met wiens kinderen we speelden. Ze zeiden dat ze ons zouden helpen, maar ze vertelden IS waar we zaten.

Ik ben vijf keer als slaaf doorverkocht. De eerste man die me kocht, heeft me meteen doorverkocht aan een oude man. Die sloot me op in een donkere kamer waar geen daglicht doordrong. ’s Nachts drogeerde hij me en daarna verkrachtte hij me. Ik moest zijn huis schoonmaken en hem bedienen. Na korte tijd gaf hij me cadeau aan een familielid. Die man zei: ‘Je bent mijn slaaf nu. Je gaat bij mijn neef het huishouden doen.’ Ik moest een jaar en een paar maanden bij die neef blijven, totdat hij naar Turkije vluchtte. Toen liet hij me achter bij een ouder familielid van hem. Ik heb nooit durven ontsnappen, want ze bedreigden me met de dood als ik dat zou doen. Ik kwam pas vrij toen Raqqa viel, in 2017.

Vervolgens kwam ik terecht in een opvanghuis voor Jezidi-vrouwen, waar ze me hielpen mijn familie terug te vinden. Mijn naaste familie bleek nog in leven, ook mijn twee zussen, dat was een lichtpunt. Maar veel familieleden naar wie ik vroeg, bleken vermoord of nog in handen van IS. Van één nichtje en één neefje weten we nog steeds niet waar ze zijn.

Ons huis was er niet meer, we moesten in een tentenkamp wonen. Maar hoe keer je terug in het gewone leven na alles wat je hebt meegemaakt? Alle wonden waren zo vers. Een nichtje, met wie ik vroeger veel speelde, hielp me met het zetten van de eerste stappen. Ze dwong me naar buiten te gaan.

Met hulp uit Duitsland kon ik in het kamp een winkeltje beginnen, daar verkoop ik producten waar vraag naar is. Dat geeft mijn leven structuur. Eén keer per maand ga ik naar de stad om inkopen te doen voor mijn winkeltje. Zo kom ik in aanraking met het gewone leven en dat doorbreekt de cirkel waarin ik soms vastzit.

Ik hoop dat we niet lang meer hoeven te blijven in het kamp en dat Sinjar weer wordt opgebouwd. Dan gaan we zeker terug. Die hoop geeft mij kracht, maar de situatie is nu nog te onveilig. En onze Arabische buren, die ons hebben verraden, wonen daar nog steeds en dat is een probleem.  

Ik droom ervan om rechten te studeren en advocaat te worden. Ik wil vrouwen ondersteunen in hun strijd, want zonder vrouwen staat het leven stil. Het doel van IS was vrouwen kapot te maken en daarmee de samenleving kapot te maken.

In het kamp heb ik Faiza ontmoet en onze vriendschap geeft mij energie. Je zoekt toch iemand die je begrijpt en zij heeft hetzelfde meegemaakt als ik. Andere mensen zouden mij niet begrijpen, met hen kan ik mijn wonden niet delen.

De herinneringen komen vaak terug. Dan probeer ik toch de hoop niet te verliezen en houvast te zoeken. Er worden nog steeds bijna drieduizend Jezidi’s vermist. Dat moet de wereld weten.”